Al in de eerste helft van de twintigste eeuw formuleerde Vygotski zijn theorie over de ‘Zone van de Naaste Ontwikkeling’ die aangeeft dat het niveau van een opdracht moet aansluiten op het niveau van een kind zodat een kind gemotiveerd is om zich te ontwikkelen. Hij bedoelde daarmee niet alleen kennis, maar ook vaardigheden. Ongeveer honderd jaar later zie ik dat hier nog veel winst te halen valt.
Zo zie ik op veel sportclubs dat kinderen trainingen krijgen die gericht zijn op het beoefenen van de sport zoals dat bij wedstrijden van volwassenen gaat. Dezelfde regels gelden, en in trainingen wordt ook vaak toegewerkt naar de manier waarop volwassenen de sport beoefenen. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de fysieke en mentale ontwikkeling van kinderen. Wat mij betreft niet zo verwonderlijk dat kinderen hier afhaken en het sporten aan de wilgen hangen. Wat is er tegen op een vorm waarin spel een grotere rol speelt zodat meer kinderen plezier in de sport houden? Hoe komt het dat vrijwel elke sportclub met kinderen traint ‘voor de wedstrijden’? Zouden we met minder druk niet meer talent tot ontwikkeling kunnen brengen? Of bestaat talent vooral uit het al vroeg je kunnen gedragen zoals een volwassene?
Ook in het onderwijs speelt ‘denken als een volwassene’ een grote rol. Zeker in het voortgezet onderwijs vragen we van onze leerlingen om zich netjes te gedragen, stil te zitten (alsof ze op kantoor werken) en lange werkdagen te maken. Leerlingen die dit al vroeg kunnen doorlopen het onderwijs soepel. Leerlingen die hier nog moeite mee hebben worden niet als mogelijk talent gezien.
Onlangs betrapte ik mezelf ook op het denken als een volwassene toen ik met formules aan de slag wilde. Wie het vak natuurkunde uiteindelijk goed wil beheersen kan niet zonder formules. In klas 2 worden de leerlingen eigenlijk voor het eerst geconfronteerd met formules als manier van denken. Voor een aantal leerlingen blijkt dit echt nog een brug te ver te zijn. Ze laten duidelijk blijken dat ze afhaken bij het idee dat letters woorden vertegenwoordigen en dat je wiskundige bewerkingen op letters in plaats van getallen uit kunt voeren.
Mijn eerste reactie was: ‘Dat moet je later ook kunnen, dus het moet’. Totdat ik me realiseerde dat ik daarmee ook de lat direct op het eindniveau leg. Met als risico dat ik leerlingen die het vak natuurkunde mooi vinden maar nog niet in staat zijn met formules te werken voorgoed afschrik. Zou ik door mijn te hoge eis niet ook talent om zeep brengen?
Ik heb mijn eisen nu bijgesteld en leerlingen een alternatief geboden voor de formules. Verhoudingstabellen begrijpen ze wel. Voor meerdere leerlingen is dit een duidelijke verademing. Volgend jaar proberen we de formules gewoon weer. En voor hen die het wel al kunnen? Die gaan gewoon door. Zo kan elk kind in zijn eigen Zone van Naaste Ontwikkeling’ werken zonder dat het mij extra werk kost. Stiekem hoop ik natuurlijk dat er zich onder de laatbloeiers een toekomstig toptalent bevindt dat nu de tijd krijgt om zichtbaar te worden!